Ja, ik ben een gepassioneerd liefhebber van de Indonesische keuken. Thuis mag ik graag zo nu en dan een rendang (urenlang in kruidenpasta gestoofd draadjesvlees) of babi pangang (geroosterd varkensvlees in zoetzure saus) in elkaar draaien. Lekker scherp, te blussen met bier. Bij voorkeur in grote hoeveelheden. Zo blief ik het.
Het vooruitzicht dat ik elke avond aan de Indonesische dis zou aanschuiven, streelde mij lieflijk tijdens de voorbereiding van mijn reis. Het was wel eens anders geweest. In Oezbekistan genoot ik met volle teugen van prachtige woestijnparels als Samarkand, Boechara en Chiva. Maar voor het eten hoefde ik er niet te zijn. De sjasliek die er van schapenvlees gestookt werd, was taai en bitter. Vol met botten. In een restaurant in Chiva (een voor Oezbeken sjieke tent) bestelde ik een glas wijn, waaraan ik ten enenmale iets miste: smaak.
En bij een bezoekje aan oppositieleden van het regime kreeg ik een bak plov (in schapenvet gebakken rijst met vlees, uien, wortelen en kapucijners) voorgezet, die me zodanig het zuur bezorgde dat ik begon te vermoeden dat de heren met wie ik sprak helemaal geen dissidenten waren, maar leden van de Oezbeekse geheime dienst die mij een lesje wilden leren.
In Oost-Turkije was het eten niet slecht, zij het eenzijdig: in vrijwel elk eethuis kon je alleen kebab (op vuur gegrild gehakt) krijgen, met Turks witbrood, vergezeld van de eeuwige rauwe uien en tomaten-komkommersalade. Ik kan normaal gesproken dagen achtereen hetzelfde eten, als ik het lekker vind. Maar de Turkse keuken begon zelfs mij te vervelen. In Iran was het, een positieve uitschieter daargelaten, eender.
Daarom had ik me verheugd op Indonesië. Van het eten daar zou ik nooit genoeg krijgen. Een vriend die veel in Indonesië is geweest, had me al lekker gemaakt. ,,Ga naar die ene tent in Jakarta, daar hebben ze de beste saté ter wereld. Dan pas proef je wat pindasaus is”, had hij gejubeld. Dus toog ik de eerste dag in de Indonesische hoofdstad naar het restaurant in kwestie en bestelde. Eerlijk gezegd viel het me een beetje tegen. Het vlees was wat taai en vol harde stukken. De saus was oké, maar niet spectaculair.
Ik trok verder het land in, maar raakte niet in vervoering door wat ik kreeg voorgeschoteld. O zeker, hier en daar verorberde ik mijn prakje met smaak, maar echt begeesterd raakte mijn interne mens niet. Misschien had ik mijn verwachtingen te hoog gesteld, zoals wel vaker gebeurt als je op reis gaat. Het echte Indonesisch waar ik naar had uitgekeken, had ik eigenlijk nog niet geproefd.
Op het Gili-eiland Trawangan liep de kwaliteit van de spijzen uiteen van ‘gewoontjes’ tot ‘om te janken’. En tegen veel te hoge prijzen. Maar zo gaat dat in toeristische attracties. Hoe sterker de trekpleister, des te slechter het voedsel, lijkt een gouden reiswet te zijn. De toeristen dokken toch wel, dus waarom zou je je best doen? Het is een eetfabriek geworden.
Inmiddels ben ik neergestreken in Seminyak, een beetje het Zandvoort van Bali. Ik had na mijn lichte ontbijt nog slechts een zakje chips gekraakt en liep aan het begin van de avond aardig te rammelen door de straten van de badplaats.
Keus in restaurants was er genoeg. Van sjiek tot sober en van hamburgers tot Italiaans. Ik bekeek de menukaarten en raakte licht ontstemd: de prijzen lagen bijna twee keer zo hoog als elders in het land. En ja, ook hier is het flink toeristisch, dus temperde ik mijn hoop op een culinair hoogstandje.
Tot ik stuitte op een tentje dat het uithangbord droeg: ‘Indonesian cooking’. Ik gluurde naar binnen en zag mooie, donkerbruin gelakte tafeltjes waarop knusse schemerlampjes stonden. Achterin het kleine zaakje zag ik grote schalen met allerhande gerechten onder een glazen vitrine waarboven kekke halogeenlampjes zweefden. Het water liep me in de mond en de naam alleen al trok me naar binnen. Geen Indonesisch als bijgerecht, naast alle pizza’s en pasta’s, maar slechts dat: Indonesisch gekook.
Het was er niet druk. Slechts een Frans stel dat kibbelde over de huur van een scootertje schepte net de laatste rijstkruimels naar binnen. Maar het weerhield me er niet van plaats te nemen. Hier ga ik wat beleven, voelde ik intuïtief aan. En zo was het.
Zoals het betaamt in de Indonesische smulpaperij, kon je hier zelf je menu samenstellen van kleine gerechtjes. Achter de balie stond een uiterst vriendelijke jongeman die alleen maar lachte. Hij gaf me het gevoel dat mijn entree hem de avond van zijn leven bezorgde. Achter hem stond een wat ouder vrouwtje (zijn moeder?) die wat gelaten door de warung slofte, maar af en toe een vrolijk gebbetje maakte met de jonge ober. Leuke sfeer.
Ik kreeg stomende rijst opgeschept uit een elektrische snelkookpan. De jongeman haalde de flinke brokken, smeuïge kipsaté eens goed door een dikke pindasaus, deponeerde uiterst smakelijke rendang sapi naar Minangkabaus gerecht (bereid met kokosnootmelk en kruiden uit Sumatra) op mijn bordje en voegde er sayur (spinazie met sperziebonen en knoflook) aan toe. ,,Sambal erbij?’, vroeg hij ook nog. En ja, dat wilde ik. Ik bestelde er een grote Bintang bij en viel ongegeneerd aan.
Dit was het, hiervoor was ik naar Indonesië gekomen. Smullend werkte ik mijn maaltijd naar binnen, met servet en al. Door dit onverwachte genoegen wilde ik het restaurant nog niet verlaten en dus bestelde ik nog een Bali-koffie toe. Het eethuisje begon intussen aardig vol te stromen en geamuseerd zag ik het aan. Ik bedroog mezelf met de gedachte dat de aanzwellende clientèle werd veroorzaakt doordat ik er al zat. Zien eten, doet eten.
De jongeman, wiens lach door al het bezoek alleen maar guller werd, stoof door de zaak en probeerde iedereen met evenveel egards te bedienen. Ik genoot van het tafereel. Toen mijn koffie op was, vroeg ik de rekening. Bij het wisselgeld vroeg ik de bediende waarom ze niet in de Lonely Planet zijn opgenomen, de Bijbel voor reizigers. ,,Daar horen jullie absoluut in thuis’’, stelde ik resoluut. ,,Ik weet het niet”, antwoordde de jongen. ,,We bestaan al zes jaar, maar we hebben het nooit gehaald.” Ik beloofde hem overmoedig een mailtje naar de redactie te sturen. Als in de volgende editie van Indonesië Warung Mimpi is opgenomen, krijg ik er vast nog een keer te eten. Op kosten van de zaak. De volgende avond zat ik er weer.