De ojek is een mooi fenomeen. De brommertaxi in Indonesië is snel en je hebt lekker de wind langs je heen waaien. Geeft verkoeling, geen overbodige luxe in de tropen. Ontspannen hang je als passagier achterover, de handen losjes op de bovenbenen.
Wonderwel is het nog veilig ook. De afgelopen weken in Indonesië heb ik geen ongeluk zien gebeuren. In Jakarta had me dat verbaasd. De krankzinnig drukke hoofdstad kent dagelijks verkeersinfarcten. En toen ik de eerste dagen ’s avonds in het donker langs de kant van de weg een helverlichte vloot van brommertjes kris kras door elkaar heen rijdend op me af zag denderen, vroeg ik me af of dat nooit fout gaat.
Je ziet de raarste dingen. Twee volwassenen (meestal vader en moeder) op een brommer die allebei een helm dragen. Eén, soms twee of nog meer kinderen tussen hen in. Zonder helm. Er staat er vaak eentje op het voetenplateautje voorop de scooter. Vlakbij Yogyakarta zag ik iets bizars. Mijn busje reed in alle vroegte achter een brommeraar, die met zijn rechterhand het vehikel bestuurde en op zijn linkerarm een baby had. Niet ouder dan een maand of zes en zonder helmpje. Het kind was druk, draaide zich voortdurend om om naar achteren te kunnen kijken en sloeg met de knuistjes steeds op de helm van de vader. Ik wilde er niet aan denken wat er zou gebeuren als hij een ongeluk zou krijgen.
Ik ben terug in Bali en wil van de kustplaats Padangbai een stukje het binnenland in, naar Semarapura. Het weer is goed en ik besluit de afstand te overbruggen per ojek, een ritje van een halfuur. De helft goedkoper dan een auto. Limbu wil me er wel heen brengen en na een prijs te hebben afgesproken, hop ik achterop zijn scooter en vertrekken we.
Een minuut later zegt Limbu: ,,Naar huis, helmen halen.’’ Eigenlijk had ik het wel prettig gevonden om een keer blootshoofd te gaan brommeren, maar Limbu heeft gelijk. Je weet nooit wat er gebeurt. Overigens heeft zijn veiligsheidsbesef minder met verantwoordelijkheidsgevoel te maken dan met zijn portemonnee, blijkt al snel: ,,De politie geeft me een boete als we zonder helm rijden.”
Limbu duikt van de hoofdweg een halfverhard zijpaadje in en plotseling rijden we in een licht heuvelachtig palmenbos. Het weggetje gaat nu eens steil naar beneden, dan weer moet de brommer flink werken om de twee volwassen mannen over een hoogte heen te trekken.
We arriveren bij Limbu’s huis, hij rent naar binnen, komt terug met twee helmen en we vertrekken opnieuw. Maar in plaats van om te draaien en dezelfde weg terug te nemen, weet Limbu een sluiproute. Die snijdt, tot mijn lichte ontsteltenis, zo ongeveer door zijn achtertuin. Er is geen pad en we vliegen met een noodgang over hobbelige keien naar beneden. Mountainbiken op een scooter. Onderweg zie ik een moestuin, kippen die alle kanten uitstuiven en een paar varkens onder een afdakje aan me voorbij flitsen. Wanneer Limbu even met zijn rechtervoet moet afzetten om over een dikke boomwortel heen te komen, probeer ik hem te helpen en doe hetzelfde. De scooter schiet los, spuit ineens weg en ik kukel bijna achterover van het voertuig af. ,,Zit je nog?”, vraagt Limbu broodnuchter. Geen autovervoer kan hier tegenop.
Bij aankomst in Semarapura wil ik betalen en dan blijkt de ojek toch nog een minder veilige kant te hebben. Bij het afstappen (aan de verkeerde zijde) voel ik ineens een scherpe steek aan mijn rechterkuit: die heb ik zojuist gebrand aan de gloeiendhete uitlaat. Er blijft een rode schroeivlek achter op mijn huid.
Tegen het eind van de middag ga ik terug naar Padangbai en ik besluit een bemo (minibusje) te nemen. Het regent inmiddels en ik heb geen zin om, net als een paar dagen eerder gebeurde, ondanks de meegebrachte poncho doornat te regenen achterop de buddyseat.
Maar als ik links en rechts wat heb rondgevraagd, blijkt dat de laatste bemo al is vertrokken. Taxi’s zie ik ook niet en bij een bank vraag ik het voor de laatste keer aan een groepje van drie jonge werknemers. ,,Nee, geen bemo”, zeggen ze, verbaasd giechelend over die domme buitenlander die zich heeft laten verrassen door aflatend transport.
,,Waar moet u naar toe?”, vraagt een van de jongens.
-,,Naar Padangbai”, antwoord ik.
,,Padangbai? Daar woon ik, ik ga er nu heen”, roept de jongen blij uit. ,,Ojek?”
Even later zit ik weer achterop een scooter. De regen striemt pijnlijk langs mijn gezicht en schedel, want nee, ik draag geen helm dit keer. En ineens vind ik het niet meer leuk.